De buurtschap ‘Engeland’

De Engelanderenk bij Beekbergen wordt al eeuwenlang bewoond en bewerkt door boeren De woeste gronden zijn in de loop der eeuwen ontgonnen, bossen werden gekapt en omgezet tot bouwland, bouwland werd weer bos en zo ontstond het huidige landschap. De Engelander enk is van grote landschappelijke, cultuur-historische en ecologische waarde. De naam Engeland voor een landstreek in de omgeving van Beekbergen komt al voor in een giftbrief van het jaar 801 na Christus, waarbij Podolfus, zoon van Wibald, zijn hof in Engelandi met daarbij behorende weiden en rechten, alsmede een aandeel in het woud Barclog (Bruggelen) schenkt aan abdij van Werden bij Duisburg aan de Rhür. Ook reeds in de prehistorie hebben zich in deze landstreek mensen gevestigd zoals blijkt uit een grote grafheuvel ten zuidoosten van het Herenhul en uit de vondst van talrijke urnen met verbrande mensenbeenderen in een groot aantal kuilen, die over een groot gedeelte van Engeland verspreid lagen. Rondom de dorpen ontstonden omstreeks het jaar 1000 geleidelijk aan grotere, aaneengesloten landbouwgronden: de essen of enken. Voor een deel waren dat de vroegere huiskampen, voor een deel waren dat ook nieuwe ontginningen. Eèn van de oudste essen in de omgeving van Apeldoorn is die van het Engeland bij Beekbergen. Deze es is ontstaan aan de westzijde van de bronnen van de Beekbergense beek, wat aan het wegenpatroon nog steeds enigzins is te zien. De globale begrenzing van de oudste ontginning wordt gevormd door de Engelanderweg en het Engeland, met als kern de streek tegenover de kruising Konijnenkamp/Engelanderweg. Verder naar het oosten ontstond Beekbergen met een eigen es. Al in een vroeg stadium zijn de essen Engeland en Beekbergen samengegroeid tot èèn grote es. Behalve èèn van de oudste is de Engelanderenk ook èèn van de best bewaarde enklandschappen van de omgeving. Waar de Engelanderholt zich splitst in het bosweggetje (met fietspad) richting Bakenberg is nog een fraaie èènmans-es te vinden, die grenst aan de enk zelf. Het geheel omzoomd met een eiken wal, die indertijd de schapen en het wild moest verhinderen van de rogge te eten. Ook op andere plekken is de bosrand sterk gerafeld. Het geeft aan waar de laatste ontginningen hebben plaatsgevonden. Hierdoor heeft de Enk een erg lange grens met het bos gekregen; veel langer althans dan een rechte grens zou hebben gegeven. Juist die bosranden maken de Engelanderenk bijzonder geschikt voor zeldzame dieren als dassen, sperwers, geelgorzen en dergelijke.

De beek:
Een ander uniek onderdeel van de Engelanderenk is het brongebied van de Beekberger beek. In de beek vinden we twee heel bijzondere vissoorten, nl. de beekprik en het bermpje (allebei wettelijk beschermd), terwijl langs de beek bijzondere planten als bittere veldkers, goudveil en gevlekte orchis groeien. De grote ecologische waarde wordt vooral veroorzaakt door het schone water. Dit water is afkomstig van de hogere delen van de Veluwe (diepe kwel) maar ook van de omringende enkgronden (ondiepe kwel). Het diepere kwelwater is eeuwenoud en daardoor rijk aan kalk, ijzer en carbonaat, maar arm aan stikstof en fosfaat, de stoffen die tegenwoordig het natuurlijk millieu zo vervuilen. Door de konstante aanvoer van schoon kwelwater worden verontreinigingen als het waarde ‘weggedrukt’, zodat een relatief schoon millieu achterblijft. De specifieke samenstelling van het kwelwater staat garant voor een aantal bijzondere plantensoorten. Het is dus zaak ervoor te wakendat de bemestinggsdruk op de akkers in de omgeving niet te hoog wordt. Overigens lijkt het erop dat de aantasting van het grondwater al is begonnen: in de sprengekoppen verschijnen verdacht veel draadalgen. Door de ruilverkaveling, van de vijftiger jaren is èèn beekarm volledig van de kaart verdwenen. Een nat weilandje middenin het brongebied is in de loop der jaren met zand opgehoogd, waardoor een bijzondere, aan kwel (opstijgend grondwater) gebonden vegetatie verloren is gegaan. Het brongebied wordt doorsneden met het weggetje ‘Engeland ‘. Aan de noordzijde van het brongebied zijn in de loop de jaren nogal wat houtsingels aangeplant. Eèn van de kenmerken van een enkenlandschap is dat het een open landschap is. Houtsingels horen hoogstens langs de randen van zo`n gebied thuis maar niet in het middengedeelte. Ditzelfde brongebied van de Beekbergense beek is zo belangrijk dat het in z`n geheel door de minister van Landbouw en Visserij is aangewezen als ,,reservaatgebied”. Dat betekend dat de gronden in princiepe als natuurgebied kunnen worden aangekocht. De omliggende akkers, die dus afwateren op het bron-gebied, worden eveneens genoemd, maar dan als ,,beheersgebied”. Dat houdt in dat er met de boeren (vrijwillige basis) afspraken worden gemaakt, met name op het gebied van bemesting.

Herberg:
Op een stuk grond in Engeland, de Hertsweide genaamd stond vroeger een herberg die ‘Het Rode Hert’ heette en waar tot in de negentiende eeuw de geërfden van de Engelandermark bijeen kwamen. Om geërfde te mogen zijn moest men een volle of halve hoeve in de mark bezitten. Een hoeve was een landmaat van zo`n 16 hectare. Pas dan mocht men meepraten over het bestuur van de marke. In 1432 al wordt deze herberg genoemd in een rekening van de stad Arnhem over dat jaar. Thans ligt op deze plek, Engelanderweg 29, een woonhuis dat de naam `t Hert’ draagt. In de omgeving van de oude herberg zijn talrijke scherven van Jacoba-kannetjes en ander middeleeuws aarde-werk bij het ploegen van de akkers te voorschijn gebracht. Ook veel middeleeuwse bakstenen, de z.g. kloostermoppen bleken in de bodem te zitten. In de buurt van dezelfde Hertsweide werd in 1880 nog een potje met niet minder dan 800 zilveren munten gevonden. De munten waren tussen 1225 en 1237 geslagen en nog maar weinig in omloop geweest. Ze moeten dus al kort na 1237 in de grond terecht zijn gekomen. De gehele schat werd door de heer C.A. Goedbloed te Beekbergen aangekocht. Helaas is niet bekend waar deze muntvondst is gebleven.

* Foto’s van het gevonden aardewerk: http://www.archeologie-apeldoorn.nl/rodehert.htm

* bron: Herberg Het Rode Hert: http://www.archeologie-apeldoorn.nl/rodehert.htm

Heerenhul:
Het hoogste gedeelte van het Engelanderholt wordt gevormd door Herenhul, een uitgestrekte heuvel, waar de top in vroeger tijd ,,het hooge gericht” van het kwartier van Veluwe van het graafschap- later hertogdom Gelre werd gehouden. Hier werd in hoger beroep het recht uitgesproken. In 1227 vinden we al een zekere Henricus als ,,judex” (rechter) in Engeland. Tijdens de zogenaamde heimalen geschiedde de rechtzaak door het ,Klaren’, het uitspreken van een eindoordeel in de ,,Hooge bank”, een daadwerkelijk uit banken bestaande vierschaar In de nog in het Gelders archief te Arnhem aanwezige ,,Klaarboeken” staan de Engelanderholt behandelde zaken vanaf 1423 opgetekend. Het eerst wordt de gerichtplaats -hoewel niet met name- genoemd in de oorkonde van 1243. Men is dan bijeen op de Ugchelse ‘berg’ bij Beekbergen, waarmee zo goed als zeker het Herenhul wordt bedoeld. In genoemde oorkonde gaat het echter niet om een rechtzaak, maar over de overdracht van de hof ,, De Erlehove” te Vaassen aan het klooster Ter Hunnepe aan de svipbeek bij Deventer. De koopsom wordt betaald in de tegenwoordigheid van de richter Thyace de Emse en de getuigen waaronder de plebanen of onderpastoors: Thitmarus van Apeldoorn en Nicolaas van Beekbergen. Het Herenhul moet bij een klaring wel een uiterst schilderachtige aanblik hebben geboden. Op de hoogste zetel de landsheer, de hertoghoed met wuivende pauweveren op het hoofd omringd door de Glderse edelen en hun knapen, gekleed in kleurige dracht van de 14e en 15e eeuw, met de op de achtergrond het donkergroen geboomte van het Engelanderholt. Gedurend de strijd van Gelre tegen de Bourgondiërs en Habsburgers, is het gericht een tijdlang in onbruik geweest. Tussen 1482 en 1532 zijn er op het Herenhul geen klaringen gehouden. Dit gebruik werd in 1532 op aandrang van de ridderschap en steden weer zoveel mogelijk op de oude voet hersteld. Werden de zittingen oorspronkelijk in de openlucht gehouden, op den duur bleek dit grote bezwaren met zich mee te brengen omdat er vaak voorkomende regendagen of in het najaar dikwijls de kou deden besluiten om in het vervolg gebruik te maken van een beschutte vergaderplaats. Wellicht heeft ook het gegeven dat sommige klaringen dagen duurden (een enkele duurde zelfs drie weken) dit besluit bevorderd. Vandaar dat in 1404 melding wordt gemaakt van de oprichtng van een houten loods. Uit de rekening van de richter van Veluwen over genoemd jaar blijkt dat betaling gedaan is aan Willem ter Houven voor ‘het leveren van holt, nagele, dack, en de andere ‘gereysschap en eveneens aan enige ‘Timmerlude’ voor het maken der Richtbanken tot Engelanderholt’. Nadat het materiaal in Arnhem pasklaar was gemaakt, werden de onderdelen met tal van wagens naar het Engelanderholt vervoerd. De gerichtbank werd gedurende de klaring volgens oud gebruik bewaakt door ingezetenen van Brummen, die daartoe bij klokslsg waren opgeroepen.

Wapen:
De afgevaardigden van Arnhem voerden als belangrijkste stad van het Veluwse kwartier blijktbaar steeds het wapen van hun stad met zich mee naar het Engelanderholt, waar het dan tijdens hun verblijf aldaar aan de buitenmuur van herberg het ‘Rode Hert’ prijkte. We lezen tenminste, dat in 1432 Wijnant Leiermoell betaling ontvangt voor het schilderen van een ‘airn’ op een blauw schild- ‘voir die herberch tot Engelanderholt’. Onze voorouders blijken op het gebied van spijzen en drankennogal wat gewend te zijn. In de stadsrekening van Arnhem over 1461 is daar een en ander over bewaard gebleven. Hierin staat geschreven dat op 12 oktober 1461, de burgermeester van Arnhem, Steven van Delden, met zeven andere afgevaardigden, is ‘gereden en gevaren tot Engelanderholt ter clarynge mit tween wagenen’. Aan voedsel werd o.a. het volgende meegenomen: 6 molder haver, een aantal eieren, een hamel, 28 pond rundvlees, 34 pond hammen ende schouderen, 5 maten boter, een portie zout, 3 paar hoenders, een pot mosterd, het nodige brood en ‘spysekruyt’, 1 fles oude wijn. En dit alles voor enkele dagen.

Herbergen en tenten:

Het onder dak brengen van veel afgevaardigden en gedaagden zal eveneens voor problemen hebben gezorgd. Verbleven de Arnhemse afgevaardigden gedurende klaring in herberg het ‘Rode Hert’, vertegenwoordigers van de kleinere steden zullen in een andere herberg een plaats hebben moeten vinden. Mogelijk onderdak was er bij de her-bergen als ‘De Gouden Leeuw’ en ‘De Aap’ in Beekbergen. Een groot deel van de Veluwse ridderschap zal vermoedelijk in tenten gekampeerd hebben. Gedurende een zitting van het Veluwse Landgericht heerste er èèn en al leven in het Engelanderholt. Zelfs kooplieden hadden er marktstalletjes opgezet om hun waren aan de man te brengen. De Gelderse zeventiende eeuwse geschiedschrijver Arend van Slichtenhorst schrijft er over: een vrije Markt wierdt gehouden, alsof er een Leger voor een Stad gelegen hadde’. Toch bleken de bezwaren welke kleefden aan de verafgelegen plek als het Herenhul. Een verandering kwam dan ook in 1573. Nadat in de morgen van 22 september 1573 de ‘bank’ te Engelanderholt ‘gespannen’ was begaf men zich naar Arnhem om daar de zitting voort te zetten. Nadat in de raadskamer de oordelen op schrift waren gesteld, keerde men naar het Engelanderholt terug om ze in vereiste volgorde voor te lezen. Na 1620 zijn er op het Engelanderholt geen klaringen meer gegeven.

* Bron: Nieuwe Apeldoornse Courant (N.A.C.), 1 juni 1992/ Huub Ummel en
* 2 stuks verm. N.A.C. datum onbekend / beiden door Maarten van Amsen