Veel oude Nederlandse rijmpjes en kinderliedjes waarin het woord ‘Engeland’ voorkomt, kennen Duitse varianten waarin Engeland Hollerland wordt genoemd.
Hiermee wordt dan het onderaardse rijk van Holda bedoeld.
Holda is de voorchristelijke Godin en haar naam betekend zoveel als genadig, liefelijk en toegenegen.
Met Engeland in de Nederlandse liedjes wordt dus ook gedoeld op het onderaardse rijk van de grote Moedergodin.
Dat rijk kon bereikt worden door een bron, van waaruit ook de Godin haar rijk verlaat wanneer Zij zich onder de mensen begeeft. Ook vanuit diezelfde bron werden de kinderzielen door ooievaars en meikevers aan de barende vrouw gebracht.
De Germanen geloofden in een overzees dodenrijk dat per schip bereikt moest worden. In de prehistorische kunst wordt het schip als religieus symbool dan ook veelvuldig voorgesteld.
Een dodenrijk aan de overzijde van het water maakt het noodzakelijk dat ook de doden hun laatste reis per schip moeten ondernemen.
Zo werden de doden in Engeland en in Scandinavië in bepaalde tijden direct in een schip bijgezet en bestond in de vroege middeleeuwen het gebruik om steenplaten in de vorm van een schip om een graf te plaatsen. Zelfs de huisplattegronden krijgen scheepsvormig gebogen buitenmuren in de landen om de Noordzee. Zo ook hier op de Veluwe.
Middenin die periode duikt de naam Engelanderholt op in een schenkingsakte aan een klooster. Het Engelanderholt was het bos dat grensde aan het brongebied van de Oude Beek van Beekbergen; de eerder genoemde toegang tot de onderwereld met haar grafheuvels en dodenakkers. Dit gebied lag braak rondom depressies in het landschap waar het kwelwater uit de grond opwelt; hier komt vermoedelijk de naam Braclog (=braakliggend gat) vandaan.
Deze mythische toegang tot de verblijfplaats van de Godin die alle leven baart en dat ook weer tot zich terugneemt wordt in de vroege middeleeuwen in Nederland vereenzelvigd met het overzeese dodenrijk van de Germanen en gaat Engeland heten, dat ook over zee bereikt moest worden.
Brongebieden als die van Engeland werden ervaren als geheimzinnige locaties waar zich niet alleen de toegang tot het onderaardse dodenrijk van de Godin bevond maar van waaruit ook de vruchtbaarheid van mens, dier en gewas voortkwam. Engeland bedoeld een plaats aan te geven van de hoogste heiligheid en dito mythische betekenis. Een plaats waar de goddinnelijke wereld de aardse doordringt; een overgangsgebied derhalve.
De kerk heeft er alles aan gedaan om de herinnering aan deze geloofsvoorstellingen uit te wissen. Desondanks is het huidige buurtschap Engeland het tastbare bewijs van de schoonheid van de oudere geloofsvoorstellingen en voor wie er oog voor heeft zijn er nog vele tekenen die op de oude godinverering duiden.
Bovendien vormde Engeland, Bruggelen (met Herenhul), het Orderbos (wat naar Urthunsula is genoemd) en de Valkenberg eens een aaneengesloten heilig gebied dat in haar geheel gewijd was aan de Godin die naar de Noordse Urd, de Norne of (be)schikgodin die het lot van alle wezens spint, is genoemd. Urthunsula betekent letterlijk ‘zuil van Urth’.
Dit is een duidelijk Scandinavische invloed die doet vermoeden dat de Deense Angelen toch op de Veluwe verbleven en daarna nog eeuwenlang contacten hebben onderhouden met het vaste land in de tijd dat de Veluwe een zeer belangrijk gewest was in de lage landen aan de zee. Het gaat hier om de periode van Dorestad en de Veluwse ijzerindustrie, die ook wel de Noordzee cultuur wordt genoemd.

H.v.H.